Kinderen en hun ouders in Nederland zijn over het algemeen goed te spreken over hoe ze met elkaar omgaan. Kinderen krijgen de mogelijkheden te doen wat kinderen horen te doen: naar school gaan, leren, contact met andere kinderen onderhouden, sporten en gamen. Daarbij doen ze veel online.
Ze krijgen daarvoor de spullen (smartphones, laptops) en de ruimte. Ze zijn volop actief op sociale media en zien dit overwegend als een verrijking van hun leven.
Ouders zien dat meestal ook zo, vooral als ze zelf ook actief zijn op sociale media. Ouders geven hun kinderen vertrouwen en proberen ze te leren op een goede manier met hun vrijheden om te gaan. Kinderen maken volop gebruik van deze vrijheden. Ze lijken enerzijds goed te gedijen onder de opvoedstijl waarin ze zelf hun vrijheden en verantwoordelijkheden (moeten) kennen en toepassen, maar anderzijds lijken ze daar soms ook onder gebukt te gaan.
Hoger opgeleiden geven hun kinderen (nog) meer vrijheid dan lager opgeleiden en lijken soms naïever over mogelijke negatieve effecten van beeldschermgebruik en risicovol of onwenselijk gedrag van hun kinderen.
Bovendien worden deze vrijheden voor jongens (nog steeds) door substantiële delen van de ouders anders ingevuld dan voor meisjes: meisjes worden korter gehouden dan jongens en vaders praten minder met hun zoons dan moeders met hun dochters. De ‘sociale media opvoeding’ ligt vaker bij moeders dan bij vaders.
Dat blijkt uit onderzoek van I&O Research over ‘opvoeden in tijden van sociale media’ in opdracht van de Volkskrant. Bijzonder aan het onderzoek is dat zowel kinderen (thuiswonend, van 10 tot en met 22 jaar) als ouders de vragen beantwoordden.
Meeste ouders geven hun kinderen de ruimte
Nederlandse ouders vertrouwen hun kinderen en laten ze redelijk hun gang gaan. Ouders gaan er overwegend van uit dat het geven van vertrouwen het kind de beste mogelijkheden biedt voor hun ontwikkeling. Kinderen vinden dit vaak ook prettig, zoals deze uitspraak van een meisje van 14 jaar illustreert.
“Mijn persoonlijke mening is: hoe beter ouders hun kind vertrouwen, hoe beter de relatie tussen kind en ouder. Als een ouder te veel controleert en/of vraagt over het leven van het kind, lijkt dat mij niet fijn. Als kind zijnde zou ik het het fijnst vinden als mijn ouders me vertrouwen met zo veel mogelijk, want dan kan je als kind bewijzen dat je verstandig en zelfstandig kan omgaan met veel situaties.”
De meeste ouders zeggen niet altijd alles te hoeven weten van hun kind en ze accepteren dat kinderen soms andere keuzes maken dan zij zelf zouden doen. ‘Slechts’ een kwart van de ouders (27%) is bezorgd om zijn of haar kind als hij of zij niet in de buurt is. Hoger opgeleide ouders maken zich minder zorgen om hun kinderen dan lager opgeleide ouders.
Ruim driekwart heeft afspraken over gebruik smartphone
Het is vanzelfsprekend niet zo dat ouders hun kinderen helemaal hun gang laten gaan. Over het gebruik van de smartphone door kinderen, bijvoorbeeld, is in driekwart van de gezinnen afspraken gemaakt. Dit betreft vooral het gebruik van de telefoon tijdens het eten. Andere afspraken komen beduidend minder vaak voor en gelden vooral voor de jongste kinderen.
Ouders weten globaal wat kinderen online doen
Een op drie ouders zegt te weten welke websites het kind bezoekt, maar daadwerkelijke controle op welke websites kinderen exact bezoeken blijft doorgaans beperkt tot een periodiek gesprek hierover. Zelf gaan kijken op de laptops van hun kinderen (met of zonder toestemming) doen de meeste ouders zelden.
KEERZIJDE?
De vrijheid die kinderen wordt geboden (met daarbij horende verantwoordelijkheden) lijkt ook een keerzijde te hebben. Schoolgaande kinderen hebben in feite niet de keuze niet online te zijn, voor school en hun sociale contacten zijn ze daar op aangewezen.
Kinderen zitten langer achter een scherm dan ze zelf en hun ouders verantwoord vinden
Kinderen zitten langer achter een beeldscherm dan ze zelf en hun ouders goed vinden met – voor een substantieel deel – fysieke en mentale klachten als gevolg. Bovendien vinden zowel veel ouders (79%) als kinderen (69%) het “jammer dat kinderen niet meer zoveel buitenspelen als vroeger”.
Ook zelf zegt een groot deel van de kinderen (52%) en van de ouders (69%) deze schermtijden te lang te vinden. Van de kinderen in de leeftijd 16-19 jaar vindt ruim 60 procent dat ze te lang achter een beeldscherm zitten.
Kinderen beoordelen de effecten als gevolg van het apparaatgebruik negatiever dan hun ouders. Ze hebben meer last van rug- en schouderklachten (50%) en kramp in de vingers (28%) dan hun ouders inschatten (respectievelijk 38% en 18%). De kans op slaapproblemen wordt door zowel ouders als kinderen het grootst ingeschat (ouders: 52% groot of licht effect; kinderen: 57%).
Lastige onderwerpen (seksualiteit, alcohol- of drugsgebruik) weinig besproken
Er wordt veel gepraat aan de keukentafel, maar ouders en kinderen houden het doorgaans veilig. Min of meer dagelijks bespreken ze ‘de gebeurtenissen van dag’. Ook schoolprestaties, vriendschappen en (eventuele) bijbaantjes komen regelmatig aan de orde.
Het ‘gebruik van sociale media’ en ‘hoe om te gaan met conflicten’ staan minder vaak op de agenda. Beide onderwerpen worden volgens iets minder dan 30 procent van de ouders dagelijks of wekelijks besproken. Gevoelige onderwerpen als verliefdheden, seksualiteit, alcohol- en drugsgebruik worden nog minder vaak besproken.
Ouders zeggen vaker moeilijke onderwerpen te bespreken dan kinderen ervaren. En zowel de ouders als de kinderen zeggen dat het meestal de ouders zijn die beginnen over verliefdheden, seksualiteit, alcohol- en drugsgebruik. Ook zijn het de ouders die meestal het sociale media-gebruik en de schoolprestaties aansnijden. Over vriendschappen beginnen kinderen het vaakst.
HOGER OPGELEIDEN GEVEN HUN KINDEREN (NOG) MEER RUIMTE
Kinderen van hoger opgeleiden krijgen smartphone vaak al voor het 12de jaar
Kinderen krijgen gemiddeld op hun twaalfde een smartphone. Deze leeftijd lijkt nog te dalen.
Kinderen van hoger opgeleiden krijgen hem nu al vroeger: 41 procent al voor het 12de jaar, tegen 17 procent van de lager opgeleide ouders. (Dit blijkt overigens niet voort te komen uit inkomensverschillen).
Een groter deel van de hoger opgeleide ouders (23%) heeft geen afspraken met hun kinderen over het gebruik van smartphone of tablet dan van de lager opgeleide ouders (12%).
Hoger opgeleide ouders actiever op sociale media; hun kinderen juist minder
Hoger opgeleide ouders zitten zelf iets vaker op sociale media (82%) dan lager opgeleide ouders (75%). En ze zitten gemiddeld op meer sociale media (1,7 versus 1,4).
Hoger opgeleide ouders zitten vaak op LinkedIn (62% versus 24% van de lager opgeleiden); lager opgeleiden vaker op Facebook (69% versus 55% van de hoger opgeleiden).
Kinderen zitten vooral op Instagram en Snapchat en veel minder op Facebook of LinkedIn dan hun ouders.
Kinderen van hoger opgeleiden zijn – anders dan hun ouders – minder actief op sociale media dan kinderen van lager opgeleiden. Ze zitten – en daarin volgen ze wel het patroon van hun ouders – vooral veel minder op Facebook (17% versus 60%) en iets minder vaak op Instagram (67% versus 81%) en Snapchat (58% versus 68%).
Sociale media als verrijking in het leven van het kind
Een op drie ouders vindt sociale media een verrijking in het leven van zijn of haar kind, ruim een kwart (28%) vindt dat juist niet. Hoger opgeleide ouders zijn iets enthousiaster over sociale media dan lager opgeleide ouders. Vooral als men zelf actief is op sociale media ziet men sociale media als een verrijking.
Hoger opgeleiden geven kind nog iets meer vrijheid; ook online
Hoger opgeleide ouders zijn het iets vaker eens met de stelling ‘ik hoef niet alles te weten van mijn kind’ dan lager opgeleiden (85% versus 75%). Groter is het verschil bij de stelling ‘Ik ben bezorgd om mijn kind als hij of zij niet bij mij in de buurt is’: hier is 57 procent van de hoger opgeleiden het mee oneens, tegen 38 procent van de lager opgeleiden.
Ouders vinden gemiddeld dat kinderen vanaf hun 13de jaar zonder toezicht op internet kunnen. Hoger opgeleide ouders vinden vaker dan lager opgeleiden dat dat voor hun 13de jaar al kan (67% versus 51%).
Het maakt hierbij niet uit of het om een jongen of meisje gaat, of dat vader of moeder aan het woord is.
Iets meer toezicht op internetgedrag
Drie op de tien ouders praten dagelijks of wekelijks met hun kind over hun internetgedrag, nog eens 23 procent maandelijks (samen 53%). Hoger opgeleide ouders doen dat iets vaker (57% minimaal maandelijks) dan lager opgeleide ouders (48%). Maar hoger opgeleiden hebben niet meer inzicht in het daadwerkelijke internetgedrag van hun kinderen.
Hoger opgeleide ouders naïever over online gedrag van hun kinderen
Hoger opgeleide ouders lijken minder wenselijk of riskant online gedrag van hun kinderen slechter in de gaten te hebben dan lager opgeleide ouders. Ouders met een hogere opleiding denken in 54 procent van de gevallen dat hun kinderen geen van de minder wenselijke gedragingen vertonen of ze weten het niet (19%), tegen 35 en 8 procent van de lager opgeleiden ouders (opgeteld: 73% versus 43%).
Kinderen van lager of hoger opgeleiden zeggen zich hier echter ongeveer even vaak aan ‘te bezondigen’. Kinderen van hoger opgeleide ouders zeggen zelfs bijna twee keer zo vaak beledigend taalgebruik te bezigen op sociale media (22%) dan kinderen van lager opgeleide ouders (12%).
SEKSEVERSCHILLEN: ANDERE NORMEN VOOR JONGENS DAN VOOR MEISJES
Ouders (en kinderen) hanteren andere normen voor meisjes dan voor jongens. Zowel meisjes als hun moeders vinden minder vaak dan jongens en vaders dat het kind dingen moet kunnen ondernemen zonder dat de ouder weet waar hij of zij is. Er is sprake van een dubbel sekse effect: moeders vinden dit twee keer zo vaak niet goed als het hun dochter betreft (26%) dan als het om een zoon gaat (13%).
Meisjes mogen geen porno kijken
Jongens vinden vaker (50%) dan meisjes (39%) dat ze pornofilmpjes moet kunnen kijken zonder dat de ouders dat weten.
Dit lijkt mede gestimuleerd te worden door de ouders. Ouders stemmen hier in geval van een zoon veel vaker mee in (47%) dan als het een dochter betreft (28%). Dit geldt voor beide ouders: zowel de vader als de moeder oordelen anders als het een zoon betreft (respectievelijk 46% en 48%) dan wanneer het om hun dochter gaat (30% en 26%).
Jongens mogen eerder buitenshuis een date hebben
Jongens worden eerder losgelaten dan meisjes. Bij een zoon vindt 25 procent van de ouders dat hij vanaf zijn 14de of zelfs eerder op een date kan, bij dochters is dat 15 procent. Het merendeel van de ouders vindt 16 of 17 jaar een goede leeftijd om hier mee te beginnen, bij meisjes is dat 72 procent, bij jongens 58 procent. Extra ‘flauw’ omdat meisjes gemiddeld eerder aan de pubertijd beginnen en interesse in de liefde krijgen.
Jongens bezigen vaker beledigend taalgebruik
Meisjes zeggen iets vaker geen riskant of ongewenst online gedrag te vertonen (65%) dan jongens (55%). Dit zit hem vooral in beledigend taalgebruik: jongens 27%, meisjes 14%.
Het maken en delen van seksueel getinte foto’s gebeurt weinig, maar even veel door jongens als meisjes.
Dochters praten makkelijker, en meer met hun moeders dan zonen met vaders
Voor alle onderwerpen geldt dat meisjes er eerder zelf over beginnen dan jongens. Over verliefdheden bijvoorbeeld zeggen ouders over hun zoons dat ze er in 51 procent van de gevallen zelf naar moeten vragen en slechts 19 procent van de jongens begint er zelf over. Bij dochters is dat 33 en 37 procent.
Het doet er ook toe of het om de vader of moeder gaat: vaders zeggen er in 50 procent van de gevallen zelf over te moeten beginnen, tegen 37 procent van de moeders. Als we deze twee effecten samen nemen, blijkt dat het stereotype beeld van moeders die goed met hun dochters kunnen praten over persoonlijke kwesties nog steeds bestaat: 60 procent van de vaders die wil weten of zijn zoon verliefd is moet er zelf naar vragen, terwijl dat voor 29 procent van de moeders geldt als het gaat om het liefdesleven van hun dochters.
VERANTWOORDING
Dit onderzoek onder kinderen en ouders, dat liep van 5 tot 21 juni 2019, voerde I&O Research uit in opdracht van de Volkskrant. Aan het onderzoek werkten 1.145 ouders en 569 kinderen mee. Ouders vulden de vragenlijst in met één specifiek kind in gedachten.
Onder ‘kinderen’ verstaan we voor dit onderzoek: thuiswonende kinderen van 10 tot en met 22 jaar.
De steekproef is gewogen op het opleidingsniveau van de ouders. Het volledige rapport is via de website op te vragen.
Bron: Persbericht I&O Research, 31 augustus 2019