Op 9 februari jl. zette de Rechtbank Den Haag een eerste stap in de juridische procedure die de MOA namens haar leden voert tegen het Ministerie van EZK. De Rechtbank verklaarde dat de MOA ontvankelijk is in haar klachten. Inzet van de procedure is om de beleidsregels die EZK in 2020 opstelde van tafel te krijgen. Die regels geven – volgens de MOA – het CBS meer ruimte om opdrachten van overheden te verwerven en zo dus rechtstreeks te concurreren met de leden van de MOA.
Het CBS haalde over de afgelopen jaren al enkele tientallen procenten van de omzet van MOA-leden uit de markt. Het gaat dan om opdrachten die de MOA-leden ook kunnen uitvoeren, bijvoorbeeld voor ministeries of lagere overheden. Voormalig minister Wiebes beloofde daar paal en perk aan te zullen stellen met nieuwe beleidsregels. Dat werkte in de praktijk uiteindelijk averechts, door in die beleidsregels de overheid uit te sluiten. MOA vindt dat de beleidsregels in strijd zijn met de Wet op het CBS en heeft de rechter daarom gevraagd de regels onrechtmatig te verklaren.
Naast MOA en EZK heeft ook het CBS zich gemeld als partij in het proces. Het CBS deed verschillende pogingen om de rechtbank ervan te overtuigen dat de MOA niet ontvankelijk moest worden verklaard; dat zou een inhoudelijke behandeling van de zaak uitsluiten. Die bezwaren werden afgewezen.
De rechtbank heeft bepaald dat de eerstvolgende stap nu is dat de MOA een advertentie in een landelijk dagblad plaatst om vast te stellen of er nog partijen c.q. MOA-leden zijn die zich niet willen laten vertegenwoordigen in de procedure. Daarna volgt inhoudelijke behandeling van de klachten. Die zitting staat gepland voor 16 juni 2020.